Friday, December 21, 2012

Uit de vuile geschiedenis van perkament en zijn schone toepassingen


Biotex vol enzymen reinigt. Het verwijdert eiwit- en vetvlekken. Weet u wat ook een zuiverende enzymenbom is? Hondenstront. Lipase verteert vetten, trypsine breekt eiwitten af, amylase zet zetmeel gedeeltelijk om in suikers; alle drie enzymen aangemaakt door de alvleesklier. En reken maar dat men vroeger de reinigende werking ervan kende.
In de eerste plaats de bewerkers van huiden door de eeuwen heen, tot in het begin van de 20ste eeuw. “Hondenstront wordt ook door de leerlooiers gebruikt, net als duivenpoep.”  “ Bij de verwerking (…) moeten de arbeiders de hondenstront met de hand op de huiden smeren. Dat wordt gedaan om het leer te “purificeren” (…) en van die term is het woord “pure” (hondenstront) afkomstig. De uitwerpselen hebben een samentrekkend middel en zijn zeer alkalisch, ze hebben, om met de woorden van mijn informant te spreken, “reinigende” eigenschappen. Als de hondenstront in het vlees (vleeszijde HdG), en de nerf van de huid is gewreven, en als de huid aldus gereinigd, is opgehangen om te worden gedroogd, dan verwijderen de uitwerpselen in feite al het vocht.”

De strontjutters hadden hun eigen stadswijken en “verkochten de verzamelde hondenpoep aan de leerlooiers, die de uitwerpselen gebruikten om de kalkbrij weg te halen die ze weken eerder op de huiden hadden gesmeerd om de vacht te verwijderen. Een proces dat als ‘de onaangenaamste klus in het hele productieproces’ wordt beschouwd, zoals een van de looiers zei.” (Deze gegevens uit: Johnson p. 20 en 262. Hij gebruikt aanhalingen van Henri Mayhew uit 1851).
De strontjutters verdienden goed. Men hield de groep besloten om de verdiensten veilig te stellen. Tot rond 1900 werd volop met hondenstront in de leerlooierijen gewerkt. Tot rond 1910 toen de enzymen industrieel gemaakt werden.
Een prachtige illustratie van het gebruik van de uitwerpselen van die wandelende chemische fabriekjes is die uit het handschrift uit 1505 dat ligt in de bibliotheek van Krakau (Behem). In het midden zien we het poepende hondje. En op de voorgrond de huidenbewerker die op de boom een huid schoon schraapt. Maar erbij zit een kennelijk uitrustende kaartspelende man met een mand en een schepje. En dan zien we, ons oog over de voorstelling gaand, via het poepende hondje, in de poort een man, temidden van kippen op weg naar de stad op de achtergrond, met net zo’n mand en net zo’n schep. Het is duidelijk: hier zien we stadse hondenstrontjutters ten dienste van de leerlooier (garbaze = leerlooier). Begrijpelijk ook voor zo’n geurende plek: een ommuurde plaats, buiten de stad, met een waterputtende man, want gespoeld moest er worden! (Verg. Reed p.94). Doorgaans lag een leerlooierij op een minimum vastgestelde afstand van een stad, met een heersende stadse wind (zien we dat aan de richting van de vlaggetjes?). Zo hebben eens archeologen die resten van een looierij vonden, kunnen bepalen dat er en in welke richting en op welke afstand een woonplaats moest hebben gelegen, die ze ook daadwerkelijk vonden. (Reed p. 95).
Hou nou maar op, je hebt het over leerlooiers, maar waar blijft onze perkamentmaker, denkt u. Was dat ook zo’n stinkende hondenmestgraaier? Nee toch, die oogverblindende manuscripten … dat kan toch niet!
De Joodse traditie noemt ook mest van honden. Daarnaast de fermentatie met plantaardige sappen en meel (Ryder). “Verschillende methodes van ontharing schijnen te zijn gebruikt bij de Joden, mogelijk op verschillende momenten. In hoofdzaak komen ze hierop neer: weken in water om bacteriële werking op gang te brengen, behandeling met poep (bacteriën) en fermentering met plantaardige sappen en meel.” (p. 394). Menahem Haran bespreekt uitvoerig de bereiding van huiden voor Bijbelse Rollen in Oosters en Westers Jodendom van Qumran tot in de Hoge Middeleeuwen. Hij noemt uitdrukkelijke de rol van hondenmest: “Als aanvulling van ‘zouten’, vermelden de (Rabbijnse  verslagen) die blijkbaar bedoeld was voor de fermentering en voor het zacht maken van de huid.” “Het gebruik van hondenmest voor bereiden van huiden is ook aangeven in de Talmud  en was wijd verspreid in de Middeleeuwen en in alle Islamitische landen, …” [p. 16]. Zo ook in Haran 1991, p. 36 Het is uit die oude traditie die stamt van ver voor onze jaartelling dat de methodes van perkament maken naar Europa zijn gekomen. Veelal via Andalusie met de vruchtbare contacten van de Arabieren met de Joden.
Armeens recepten spreken van duivenmest: “En als de huid groot is en hard en erg droog, neem dan duivenpoep en maak een mengsel en laat de droge huid erin en laat hem drie dagen, dan is hij soepel. Of neem samengeperste afgeroomde melk (yoghurt) en doe net zo.” En een tweede: “ … En was de grote huid van de lijm af en maak dun water met duivenmest en leg de huid erin. En haal hem na twee of drie dagen eruit en was hem goed en herhaal dat nog eens.” (Matenadaran, Yerevan, recept M 6924, 118a-119a, in de marge, 18de eeuw).
Er is nu geen looierij in de wereld die niet de industrieel vervaardigde enzymen, vanaf ongeveer 1910, gebruikt. Evenzo gebruiken  perkamentmakerijen vaak die enzymen. In Israel zag ik in de werkplaats van Jacob een zak met de poeder enzymen staan. In Brazilië is het in de grote perkamentwerkplaats, merkte ik aldaar, een normaal gebruik. Zo ook in die van Tsjechië. Menig perkamentmaker echter houdt zijn werkplaats, begrijpelijk, gesloten voor vreemden. Ieder heeft zijn eigen geheimen. Dat geeft verschillen. Zozeer dat perkament op de tast thuis te brengen is bij een perkamentmaker. Je kunt eigenlijk ook niet zonder een ‘schoonmaakmiddel’.

Perkament, een halfproduct.

Wat tot nu besproken is, is de eerste fase van leerbereiding en perkament maken. De leerlooier gaat na de eerste schoonmaakfase over naar de tweede fase, het eigenlijke looien en verandert de huid in een onomkeerbaar spanningloos product. De perkamentmaker stopt met zijn baden. Hij spant de natte, geschoonde huid strak op een raam. Dat moet hij wel, anders krijgen we een keiharde, ineengeschrompelde, donkere, halftransparante huid. Legt hij deze huid in die harde staat en ook de uiteindelijk geheel afgewerkte huid, het perkamenten vel, weer in het water dan keert deze terug naar het eind van de eerste fase, het is dus een omkeerbaar proces. Kauwbotten van honden bestaan uit in elkaar gedraaide huid aan het eind van de eerste fase, keihard, maar wanneer de hond erop kauwt wordt hij soepel.
           Om de vier gevolgen van de niet opgespannen huid voor te zijn, moet de perkamentmaker de huid niet alleen opspannen, maar ook, wil hij mooi soepel perkament maken, deze als een fysiotherapeut te lijf gaan. Met een halfrond bot mes moet hij met zijn volle gewicht de huid uitdrukken, kneden, en oprekken, zodat hij soepel wordt en de transparantie die op bepaalde plaatsen optreedt, omdat het dier daar wat ruimer in zijn vel zat, verdwijnt en de gehele huid wit wordt. Perkament noem je daarom ook wel witgetrokken huid. De pergamano-techniek, met een bolletjes pen witte lijnen maken in een papieren vel, is door Spaanse nonnen ontwikkeld op perkament! Maar dat wil zeggen, wanneer je de huid niet uitrekt en in een heel natte ruimte op een gebogen plaat neerlegt zodat hij heel langzaam droogt en dan niet de kans krijgt ineen te krimpen, de hele huid transparant wordt. Altenburger Pergament- und Trommelfellfabrik in Altenburg is daar een meester in. Nergens zag ik zulk mooi transparant kalfsperkament. Ze staan op de komende beurs in de Pieterskerk.
Ook duidelijk is dat dit transparante perkament niet soepel kan zijn. Maar dat is voor allerlei toepassingen ook niet gewenst. Denk aan schaduwpoppen gemaakt van perkament. Die mogen niet zomaar ombuigen, wajangpoppen bijvoorbeeld. In veel landen worden schaduwpoppen gemaakt: Turkije, India, Thailand en China. Vaak mooi beschilderd. Ook waaiers moeten hun vorm houden. Trommelhuiden zijn vaak transparant en paukenvellen altijd. In de Doelen in Rotterdam, zittend boven bij het orgel, kunnen we mooi zien of er pauken met natuurvellen of kunststofvellen gekozen zijn. De natuurvellen hebben witte plekken aan de rand: de plaatsen waar de paukenist het vel raakt en dus het vel wit heeft uitgerekt.
Maar we hebben intussen wel een truc geleerd: niet spannen om de transparantie te verkrijgen. En wat deed Edwards of Halifax ? “Having chosen a skin with a firm grain, take off with a sharp knife all the loose spongy part of the flesh, then soak the part tob e ornamented with water, in which a small quantity of pearl ash has been dissolved, till it is thoroughly wet, afterwards press it very hard, and it become transparant.” Ik heb gevarieerd. Ik nam een natte huid en klemde een plek tussen twee schijven en spande daarna de huid op het spanraam. Na droging had ik een transparant venster in de verder witgetrokken huid. De transparante plek  beschilderde Edwards aan de binnenkant en gebruikte de huid voor de nu unieke boekbanden. Hij vroeg er patent op aan (patent 1462 van 1785. In te zien in Rijswijk, de Octrooiraad).
Opgespannen, mooi wit getrokken huid is zonder de ‘fysiotherapeutische behandeling’, vrij stug . Altenburg spant de huiden op ramen mooi wit getrokken, maar doet dan verder niets.  Het is passend voor trommelvellen. Die moeten zo elastisch mogelijk blijven. Zo ook voor elke bespanning. Op wandpanelen, poederzeven in de apotheek, grote bonenzeven op de boerderij. Ook in de Braziliaanse perkamentfabriek worden de huiden gespannen op geperforeerde metalen ramen zoals een looierij die heeft en in een droogkamer geschoven. Je voelt de afwijkende soepelheid. Maar zij voegen iets aan het laatste bad toe om die soepelheid te verkrijgen. En dat doet ook Tsjechië. Maar die fabriek is dan ook een onderdeel van de Bata leer- en schoenenfabrieken in Otrokovice. Het perkament van de laatste is zo anders dat je het geen echt perkament meer   kunt noemen. Het natte vel wordt met spijkers met een houten dopje op een groot houten bord gespijkerd om te drogen. Het is overigens heel geschikt materiaal voor boekbinden.
Ik ken eigenlijk maar een perkamentmaker die in die laatste fase volgens de traditie te werk gaat of liever ging, want hij is met pensioen en heeft geen opvolger. Dat is Wildbrett in Bobingen, Zuid-Duitsland. Hij is voor mij de maestro onder de perkamentmakers. Ik zag hem bezig met het vlijmscherpe halve maansmes, de hoge tonen producerend die alle eeuwen door in dit soort werkplaatsen hebben geklonken. Van de droge, opgespannen huid, schaaft hij aan de haarkant met dit mes het dunne hoornachtige laagje af, waardoor de huid soepeler wordt en tegelijk de mooie gele kleur tevoorschijn haalt. Inkt en pigmenten kunnen zich direct hechten aan de huid. Wanneer je dan nog met een doekje met azijn de laatste kalk weghaalt, heb je perkament in al zijn schoonheid.
Wildbrett is ook de enige die geaderd kalfsperkament maakte. Het in de huid gestolde bloed van een kadaver geeft die adering. Aan die huiden is nu misschien alleen nog te komen met een deal in een destructiebedrijf. Het vakgeheim is: zo’n huid mag na het villen niet gezouten worden; het zout zou het bloed verspreiden over de huid. Hij moet zonder vouwen gedroogd worden. Dan pas volgen de gewone handelingen, kalkbad enzovoort.
Wat zou het mooi zijn wanneer een perkamentbedrijf, hoe klein ook, in Nederland van de grond komt.
Noten

1.         Steven Johnson. Londen, spookstad. Hoe een cholera epidemie de wetenschap, de steden en de moderne wereld veranderde. Vertaald door Janet van der Lee. Amsterdam, Meulenhoff 2006.

2.         Mayhew, Henri. London Labour and the London Poor. Herdruk Penguin, 1985.

3.         Menahem Haran. ’Bible Scrolls in Eastern and Western Jewish Communities from Qumran to the High Middle Ages.’ In: Hebrew Union College Annual, Vol 56, 1985, pp. 21-62.

4.         Menahen Haran. ‘Technological Heritage in the Preparation of Skins for Biblical Texts in the Medieval Oriental Jewry.’ In: Pergament. Geschichte – Struktur – Restaurierung – Herstellung. Hrsg. von Peter Rueck. Sigmaringen, Thorbecke, 1991, pp. 35-43.

5.         Baltazar Behem. Codex Picturatus. 1505. Biblioteka Jagiellonska, Krakau. Afgebeeld bij Buecher: Die alten Zunftordnungen der Stadt Krakau. Plaat XIV. Wenen 1889.

6.         Ryder Michael L., ‘Parchment, its History, Manufacture and Composition.’ In: Society of Archivist Journal, April 1964, pp. 391-399.

7.         R. Reed. Ancient Skins, Parchments and Leathers. Seminar Press, London and New York, 1972.








No comments:

Post a Comment